doch na hen eerst te hebben beschuldigd. Onder hen was de
tollenaar Levi, later Matteüs genoemd, de zoon uit het eerste
huwelijk van Alfeüs, die als tweede vrouw Maria van Kleofas
gehuwd had (zie stamboom en fasc. 9, nr. 209).
Levi had een gevoel van vermorzeling ondergaan en hij beterde
zich; hij was in de familie veracht; ik zag Joannes zeer krachtig
voor die mensen preken, vele van hen afwijzen en anderen dopen.
Ik zag ook in deze dagen de zonen van de drie weduwen, die
onder elkaar en ook door geboorte en aanhuwing met de H.
Familie vermaagschapt waren, tot de doop van Joannes komen.
Men verweet hun later, in de tijd na Jezus, hun fierheid op die
verwantschap, maar het was toch de waarheid.
De drie weduwen en hun zonen.
273.
K.E. spreekt van al die personen als kende zij ze beter dan haar eigen
nog levende verwanten.
Deze drie weduwen woonden vroeger te Nazareth en in de streek
van de Tabor, en zij trokken, deels reeds in Jezus’ jeugdjaren,
toen hun zonen in de Visserij een positie kregen, deels later, naar
ik meen, met Maria naar Kafarnaüm, want ik zag nog ene van hen
zo bitter wenen, omdat haar vijfjarig zoontje, Simonke, gestorven
was; zij behoorden tot de eerste volgelingen van de Heer en
bleven bestendig vriendinnen van de H. Maagd; zij waren zeer
goed en vroom; zij hadden elkander zo lief en hielpen elkaar er
door (zie fasc. 9, nr. 214, voetnoot 16).
Deze drie weduwen waren zusterdochters van Elisabets moeder.
(Beter ware gezegd: achternichten, althans ene daarvan, nl. Sobe,
zie stamboom).
Fascikel 10
195
|