| 
 mijn Moeder”. Het was of Hij haar omarmde, waarna 
Hij verdween. 
De H. Maagd zonk op haar knieën en kuste de grond waar Jezus 
gestaan had; haar knieën en voeten bleven in de steen ingedrukt. 
(fasc. 29, nr. 1803, voetnoot 23). 
Onuitsprekelijk getroost ijlde zij terug naar de H. Vrouwen en zij 
trof ze aan bij een tafel bezig met het bereiden van zalven en 
specerijen (cfr. Lk. 23, 56). Zij zegde hun niets van wat haar te 
beurt gevallen was, doch zij was zeer gesterkt en ook de andere 
vrouwen, die zij vertroostte, versterkte zij in het geloof. 
Op het ogenblik dat Maria, van de stadsmuur terugkerend, bij de 
vrouwen binnentrad, zag ik deze aan een lange tafel staan, die 
rustte op een onderstel met gekruiste poten en die bedekt was met 
een kleed dat tot tegen de grond neerhing. Aan deze tafel zag ik 
er enige van hen bosjes verschillende kruiden uitlezen, ze mengen 
en ordenen; zij hadden ook kleine flessen met balsem en 
narduswater in voorraad en een hoeveelheid levende bloemen; 
onder deze herinner ik mij een gestreepte iris of lelie; zij pakten 
alles in doeken in (cfr. Lk. 23, 56). 
Tijdens de afwezigheid van Maria (die naar de stadsmuur gegaan 
was) waren Maria Magdalena, Maria van Kleofas, Salome, 
Joanna Chusa en Maria Salome de stad ingegaan om dit alles te 
kopen. Morgen in alle vroegte wilden zij met die kruiden en 
bloemen, met de balsem en het reukwater het lijk van de Heer 
gaan bestrooien en beplengen. Een deel van hun voorraad had ik 
de leerlingen bij de winkelierster zien halen en dan zien afgeven 
in het vrouwenverblijf zonder binnen te treden. 
Fascikel 32 
700 
 |