| 1947. Alles was volbracht. De ziel van de Verlosser verliet het lichaam en toen zijn stervenskreet weerklonk, beefden allen die hem hoorden, mee met de aarde, die geschud haar Verlosser erkende. Doch alleen het scherpe zwaard van de smart doorboorde de verwante harten. Dit was het uur der genade voor Abenadar: op het ogenblik dat de aarde schudde, sidderde zijn paard, begaf zijn ambitie, werd zijn trotse, onbuigzame geest gebroken gelijk de rots van de Kalvarieberg; hij wierp zijn lans van zich weg en sloeg met sterke vuist hard op zijn borst, terwijl hij met de stem Ook Guérin haalt het geval aan en hij citeert het rechtstreeks uit deel II van ‘De la religion naturelle’ door de Engelsman Addison, die het vernam van de reisgezel van de deïst. De uitspringende delen van de ene wand der spleet passen volmaakt in de inspringende delen van de andere wand. De spleet is het gevolg van de aardbeving bij Jezus’ dood. Het eerste schriftelijk getuigenis van de traditie betreffende de rotsscheur gaat terug tot de H. Cyrillus van Jeruzalem (350): “Wil iemand niet aannemen dat hier een God voor ons is gestorven, laat hij aandachtig de gespleten rots van Kalvarië beschouwen.” *** In nr. 1949 zal K. van de scheur zeggen dat de Farizeeën de diepte ervan trachtten te peilen door er zich met koorden in neer te laten. Hierbij zij aangetekend: “Daar enige oude pelgrims spreken van een scheur zo breed dat een man erin kan afdalen, heeft de archeoloog M. Schick de Kalvarieberg onderzocht ten oosten in het klooster van de Grieken. Hij bevond dat de scheur hier (hogerop reeds vermeld) veel breder was en dat de oude pelgrims niet overdreven hebben.” In hetzelfde nr. 1949 zegt onze zienster dat de Farizeeën er de grond niet van konden vinden. We kunnen wel niet anders dan aan te nemen dat dit onjuist is, en niet in een letterlijke, maar figuurlijke zin te verstaan is. De spleet tussen Jezus en de slechte moordenaar verzinnebeeldt de afscheiding van Hem en de verdoemden. Dat die afscheiding, die spleet geen grond had, betekent dan figuurlijk dat ze onvulbaar en de afscheiding onherroepelijk is. Nimmer nog een toenadering tussen Jezus en de verworpenen. Fascikel 31 511 |