| 
 hindernissen bij de ingang van de tempel weg te ruimen, omdat de 
Heer zijn intocht ging doen, waren aanstonds vreugdig begonnen 
de weg te versieren. Zij hadden enige stenen van de weg 
opgebroken en bomen geplant, hun takken boven verenigd en met 
allerlei gele vruchten als met grote appelen behangen. 
De leerlingen die reeds in de morgen naar Jeruzalem gegaan 
waren, samen met de vrienden van Jezus die zij waren gaan 
verwittigen, en met nog ontelbare vreemdelingen en Joden, die 
voor het aanstaande feest naar Jeruzalem gekomen waren – op 
alle wegen wemelde het van reizigers – en zeer vele Joden die de 
laatste leerrede van Jezus (in de open zaal) gehoord hadden, 
stroomden nu naar dit gedeelte van de stad, waar Jezus door 
moest trekken (nl. door de smalle wijk Ofel tussen de oostelijke 
Tempelpleinmuur en de stadsmuur). 
Te Jeruzalem waren ook vele mensen uit verre gewesten, die zelfs 
in hun ver vaderland het wonder van Lazarus’ opwekking 
vernomen hadden en nu de wonderdoener wensten te zien 
(cfr. Joa. 12, 18: Daarom juist kwam de menigte Hem tegemoet, 
omdat ze hadden vernomen, dat Hij dit wonderteken verricht 
had). 
Daar zich nu overal de tijding verspreidde dat Jezus in aantocht 
was, trokken zij Hem insgelijks tegemoet. 
De weg van Betfage liep door een dal (Olijfbergpas) dat minder 
hoog was dan het Tempelplein. Als men van Betfage op de 
Olijfberg kwam (d.i. in deze pas; hier is ‘Olijfberg’ ruim 
opgevat), zag men tussen de heuvelen ter zijde (nl. in strikte zin 
de Olijfberg en de Ergernisberg), waartussen de weg liep, de 
tempel tegenover of vóór zich staan (zoals reeds gezegd). 
Betfage was een arm gehucht. Wanneer ik vroeger door Gesch 
ging (waarschijnlijk Gescher, 10 km ten westen van Koesfeld), 
herinnerde het mij telkens aan Betfage. De weg van Betfage naar 
Jeruzalem liep zeer aangenaam tussen tuinen en bomen (en 
weiden). 
Fascikel 28 
3233 
 |