| Ik hoorde dat Hij hun sprak over de verwoesting van de tempel van Jeruzalem, waarvan hun vaderen getuige waren geweest, over Nabuchodonosor en de profeet Daniël. Hij zei dat de goedwilligen zich moesten afscheiden van de blinden die meer de duisternissen beminden dan het licht, want onder hen waren toch nog enige goede lieden. Tot deze laatsten zegde Hij waarheen zij zich konden begeven. Velen waren hardnekkig: het betrof een punt in verband met de vrouwen, dat zij niet wilden inzien; het was, geloof ik, de afschaffing van de veelwijverij. De vrouwen waren bij hen gans afgescheiden en woonden in een straat aan het uiteinde van de stad. Tussen beide (stad en straat) waren nog dreven. Zij schenen zeer veracht te zijn en de mannen hadden er een grote afschrik van, als ze ziek waren; de meisjes mochten zich niet meer laten zien, wanneer zij een zekere leeftijd bereikt hadden. Geen vrouw heeft Jezus hier gezien; jongens waren er tegenwoordig. Jezus zei tot deze mensen met zeer strenge uitdrukkingen, dat zij zo blind en bedorven waren, dat zij nog niet tot de doop gereed zouden zijn, wanneer de gezant hier zou komen, die Hij hun wilde sturen. En inderdaad, ik heb ook gezien, terwijl ik deze nacht het leven van Sint Tomas beschouwde (in de nacht van 20 op 21 december die zijn feestdag was), dat het zo geweest is (cfr. nr. 2275). (Het punt van de afschaffing der veelwijverij wilden zij niet inzien,  waarschijnlijk omdat ze door het Mazdeïsme aanbevolen wordt met  het oog op de voortbrenging van talrijker kinderen).   Fascikel 28 3101 |