| werd het Meer stil. Maar nevel bedekte het water en zij ontwaarden Hem eerst in een zekere nabijheid. Hoewel zij Hem reeds eenmaal zo hadden zien wandelen, joeg dit spookachtig verschijnsel hun toch een grote schrik op het lijf en zij gilden het uit van vrees. Maar zodra zij zich het eerste geval herinnerden, wilde Petrus opnieuw zijn geloof bewijzen en in zijn ijver riep hij weer: “Heer! zijt Gij het, zo gebied mij tot U te komen!” Jezus riep hem ook nu weer terug: “Kom!” Petrus liep ditmaal een groter eind ver op het water naar Jezus, maar zijn geloof hield het toch niet ver genoeg uit. Toen hij reeds dicht bij Jezus was, dacht hij weer aan het gevaar en begon te zinken, stak de hand naar Jezus uit en riep: “Heer, red mij!” Maar hij zonk niet zo diep als de eerste keer en Jezus zei weer tot hem: “Gij, kleingelovige, waarom twijfelt gij?” Nadat Jezus nu in het schip getreden was, haastten zij zich allen tot Hem, wierpen zich aan zijn voeten en zeiden: “Waarlijk, gij zijt de Zoon van God!” Maar Jezus laakte hun vrees en hun kleingelovigheid. Hij gaf hun een deugdelijk standje wegens hun gebrek aan vertrouwen en leerde dan nog over het Onze Vader. 1089. Ik weet niet waarheen zij zich nu wendden; Hij beval hun zuidwaarts het Meer af te varen; zij hadden een gunstige wind; de vaart ging zeer snel en zij sliepen een weinig in de middenkamers onder de roeiplaatsen rondom de mast (zie fasc. 16, nr. 609). Fascikel 22 2075 |