| Visioen op Elias. – Wandeling met de levieten. Ik zag daarbij (in een bijvisioen) vele dingen over Elias, maar gedeeltelijk ben ik dat al weer vergeten. Hij was een lange, magere man, met ingevallen roodgetinte wangen, met een scherpe, schitterende blik en een dunne, lange baard. Boven op de schedel was hij kaal, maar van achteren om het hoofd had hij nog een haarkrans behouden. Boven op het hoofd had hij drie dikke knoten, bijna in de vorm van ajuinen, een in het midden van het hoofd, twee meer voorwaarts naar het voorhoofd toe. Hij droeg een kleed van twee vellen, op de schouders aaneengehecht, aan de zijden open en met een touw om het lijf gebonden (dus een soort scapulier). Op de schouders en om de knieën hing het haar er nog in tressen van af; hij droeg een staf in de hand en was nog veel bruiner op zijn scheenbenen dan in zijn aangezicht. Negen maand hield Elias zich hier op; 2 jaren en 3 maand verbleef hij bij de weduwe te Sarepta. Hier woonde hij in een spelonk in de oostelijke helling van het dal (Krit), niet ver van de beek. 723. Ik heb gezien hoe de vogel hem spijs gebracht heeft (I Kon. 17, 1- 6). - Eerst kwam een kleine, donkere gestalte tot hem; ze kwam als een schaduw uit de aarde en had een dunne koek vóór zich in de handen. Dit was geen mens of dier; het was de boze vijand die hem kwam bekoren, maar Elias nam dit brood niet aan en verjoeg hem. - Daarna zag ik een vogel van de grootte ener gans in de nabijheid van zijn spelonk komen, en brood en andere spijzen die hij in zijn klauwen droeg, daar verbergen door het met loof te bedekken; in het begin scheen het mij dat de vogel het verborg voor zichzelf. Het kan geen raaf, maar het zal een watervogel geweest zijn, want hij had vliezen tussen zijn Fascikel 17 1225 |