| 
			
			 Toen zij aankwamen, was het morgen. Een overgrote menigte 
			mensen stond reeds te luisteren naar Joannes, die hun met 
			gloedvolle geestdrift sprak over de nabijheid van de Messias en de 
			boetvaardigheid en die zei dat het uur voor hem gekomen was om 
			te wijken. Jezus stond reeds in het gedrang onder de toehoorders. 
			Joannes voelde zijn nabijheid en zag Hem ook wel; hij was 
			overstelpt van vreugde en vol vuur, maar hij onderbrak zijn 
			redevoering niet en begon daarop te dopen. 
			Hij had er reeds zeer vele gedoopt en het was omstreeks 10 uur 
			toen Jezus in de rij der dopelingen op zijn beurt tot de doopvijver 
			afdaalde. Joannes echter boog zich diep ontroerd en zei: “Ik heb 
			het nodig door U gedoopt te worden en GIJ komt tot mij!?” 
			Jezus antwoordde hem: “Laat het nu geschieden, 
			want het betaamt dat wij alle gerechtigheid 
			vervullen, dat gij Mij doopt en Ik door u gedoopt 
			worde.” Hij zegde hem ook nog: “Wat u betreft, gij 
			zult de doop van de H. Geest en van het bloed 
			ontvangen.” 
			Hierop bad Joannes Jezus hem naar het eiland te willen volgen. 
			Jezus zegde dat Hij dit wilde doen, maar dan moest 
			er van het water, waarin allen gedoopt werden, in de 
			eilandvijver gegoten worden; en degenen die hier nu 
			waren, moesten daar dan ook gedoopt worden. En 
			de boom die Hij zou omvatten, moest daarna op de 
			gewone doopplaats overgeplant worden, opdat 
			voortaan allen zich daaraan vast zouden kunnen 
			houden. 
			De Zaligmaker ging nu met Joannes en diens twee leerlingen 
			Andreas en Saturninus over de brug naar het eiland. 
			Andreas was de negen leerlingen en gezellen van de Heer, van 
			wie boven sprake geweest is, van Kafarnaüm naar hier gevolgd 
			(fasc. 9, nr. 241, 19 september). 
			Fascikel 10 
			236 
			 |