| Velen van hen kwamen met de H. Familie in aanraking en Maria vervaardigde voor hen allerhande vrouwenwerkjes tegen brood en andere levensmiddelen. Deze Joden in het land Gosen hadden een tempel, die zij met de tempel van Salomon gelijkstelden, maar het was louter bluf, hij geleek er zelfs niet op. De toelating werd bekomen en de tempel opgetrokken omstreeks 160 vóór Christus. Hij kende een kortstondige periode van bloei, want, naar het zeggen van Filo, leefden in Egypte niet minder dan een miljoen Joden. Nochtans ging reeds na een bestaan van 2 eeuwen de tempel ten gronde; zijn bedienaren waren ontaard, de bevolking vervallen tot afgoderij en zedenbederf. Hiervan maakte in 70 na Chr. keizer Vespasianus gebruik om Lupus, de prefect van Alexandrië, opdracht te geven die tempel van zijn bezittingen te beroven. Paulinus, de opvolger van Lupus, dwong in 73 de priesters de rest van hun goederen af te staan. Hierop liet dezelfde prefect de tempel sluiten en tenslotte verwoesten. (Naar Flavius Josephus B. J. II, 333, nr. 541; Hist. II, 361, nr. 503; cfr. Suppl. D.B. Leontopolis). Zeker was roofzucht de voornaamste drijfveer van die plundering, maar het voorwendsel is niettemin een bewijs van het daar heersende zedenbederf, dat onze K. vermeldt. Uit het weinige dat van die tempel overblijft valt ook op te maken dat hij vrij onbeduidend zal geweest zijn en niet in aanmerking kon komen voor een vergelijking met die van Salomon. Wat K. over stad (of dorp) en tempel zegt, wordt door de resultaten van de laatste wetenschappelijke onderzoekingen bevestigd. In het begin van dit nr. 181, zoals ook verder in fasc. 28, nr. 1620 wijst de zienster Heliopolis aan op een hoogte, zodat het uit de verte ontwaard kon worden. In overeenstemming hiermee, schrijft de reiziger De Gryse: “Niet ver van de obelisk (10 à 12 km ten noorden van Kaïro en 7 minuten ten noordoosten van Matarea) ziet men een lange heuvel; daar ligt, naar men zegt, de oude stad begraven. Enkele resten van stadsmuren, die 15 m dik waren, zijn nog te zien naar de kant van Kaïro.” (II, 293). Langs de stadskern en door de voorwijken stroomde de oude, sedert eeuwen verzande Pelusiaanse Nijl-arm. Toen was de voormelde heuvel hoger, want rondom de heuvel, zoals rondom de obelisk, is de grond door aanslibbing van Nijlslijk meerdere meters verhoogd. Fascikel 7 774 |