| De H. Maagd hield nu het Kindje Jezus in de hoogte en wees het in de richting van Joannes met de woorden: “Kijk, daar, Joannes in de woestijn.” Nu zag ik Joannes vol blijdschap naast het neerstortende water opspringen en met de bastwimpel aan zijn staafje zwaaiende wenken en dan vlug de woestijn terug inlopen; de beek bereikte na korte tijd de weg van de reizigers; dezen stapten erover, maakten daar een halte op een geschikte plaats, waar wat struikgewas en enig schraal gras groeide en verkwikten zich. Maria steeg met het Kindje van de ezel; zij waren allen ontroerd en verblijd en Maria ging neerzitten op het gras; daar was het goed rusten. Jozef groef op enige afstand een kuil die aanstonds vol water liep. Nadat het bezonken en gans helder geworden was, lesten zij hun dorst. Maria waste haar Kindje; dan wasten en verkoelden zij hun handen, voeten en aangezicht; ook de ezel, door Jozef bij het water gebracht, dronk met gretige teugen. Tenslotte vulde Jozef nog zijn waterzak. Allen waren zo dankbaar en gelukkig; het dorre gras werd rijk besproeid en richtte zich op; de zon milderde haar stralen en scheen behaaglijk op hun geluk neer te zien; allen waren verfrist, overgelukkig, getroost en voldaan (dank zij Joannes). Zij vertoefden hier van 2 tot 3 uren. Dit geldt voor het verhaal in zijn geheel. Dit sluit de mogelijkheid niet uit dat een bijzonderheid een toegevoegde trek kan zijn, b.v. dat de jongen aan de zienster getoond wordt met staf en wimpel en in een lammerenvacht gehuld, niet omdat hij werkelijk zo rondliep, maar opdat zij, op grond van een traditionele voorstelling, hem dadelijk zou herkennen. Het staat iedereen vrij hierover, zoals ook over het geheel, te denken zoals hij wil; wie kent er immers alle geheimen en moeilijkheden van de mystieke ervaringen? We mogen ook wel een beetje oog hebben voor de dichterlijke schoonheid en vroomheid van het verhaal. Fascikel 7 746 |