| 
            
             Het waren als rode, lichtende goudletters, niet talrijk maar 
            groot. Met onbeschrijfelijke aandoening en vermorzeling 
            staarde zij ze aan, tot ze met het dagaanbreken als uitdoofden. 
            Zij zag alles zo klaar en haar vreugde groeide dermate aan, dat zij 
            als geheel verjongd opstond. 
            Op het ogenblik dat het licht van de engel met zijn genade over 
            haar gekomen was, zag ik onder haar hart een glans en ik 
            erkende in haar persoon de uitverkoren moeder, het 
            , 
            schitterende doorlichte vat van de naderende genade. 
            Wat ik op dat ogenblik in haar waarnam, kan ik slechts in 
            deze bewoording weergeven: ik erkende in haar een 
            gezegende moeder, voor wier vrucht men een wiegje getooid, 
            een bedje gespreid en een tabernakel geopend heeft, om iets 
            zeer heiligs waardig op te nemen en te bewaren. 
            Ik zag dat Anna door Gods genade voor de zegen ontsloten 
            was. Hoe wonderbaar ik dat zag en begreep is onuitsprekelijk 
            want ik erkende Anna als de wieg van het Heil van het mensdom 
             
            
            en tevens als een ontsloten kerktabernakel, waarvan het velum 
            opzij getrokken is. 
            (velum = verhulling; langwerpige schouderdoek voor het vasthouden of 
             
            
            dragen van een monstrans; zijden of linnen omhulsel van een ciborie 
            met geconsacreerde hosties; rooms-katholiek in stof en kleur met het 
            misgewaad overeenstemmend kelkkleedje). 
            Ik zag en vernam dat alles gans natuurlijk en het begrijpen van dat 
             
            
            alles was één (één onverdeelde kenakt). Het was natuurlijk en 
            toch tegelijk heilig. Anna was, naar ik meen, 43 jaar oud. 
            Anna stond nu op, ontstak haar lamp, deed haar gebeden en begaf 
            zich met haar offergaven op reis naar Jeruzalem. Alle 
            huisgenoten waren die morgen in een blijde stemming, ofschoon 
            niemand buiten Anna iets afwist van de verschijning van de engel. 
            Fascikel 1 
            82 
             |