background image
De vrome bezoeker smaakt er vertroostingen die hem in het vervolg 
over alle droefheden triomfantelijk doen zegevieren en ondergaat een 
droefheid die hem het genot van de wereld doet verachten.  
Onbeschrijfelijke vreugden overstromen de ziel, het oog stort zalige 
tranen, het hart baadt in zuiver geluk.  De figuur van de Zoon van God, 
stervend aan het kruis uit liefde voor de mensen of opstaand uit het 
graf, staat de pelgrim als werkelijk en tastbaar voor ogen; hij meent 
Christus’ tegenwoordigheid te voelen; Gods liefde treedt oppermachtig 
op hem toe, overweldigt hem onweerstaanbaar.   
De ziel maakt zich vrij van de aarde en vliegt God tegemoet.   
Bidden met woorden komt hier zelden voor; de ziel stort zich in liefde 
en tederheid uit; de ontroering herhaalt zich bij ieder nieuw bezoek.   
Men moet dit beleefd hebben om er zich een denkbeeld van te kunnen 
vormen.  De daar vergoten tranen baren geen verwondering.  Is dit 
reeds waar voor bezoeken overdag en midden van het gewoel, hoeveel 
te meer dient hetzelfde gezegd van bezoeken in de stilte van de nacht, 
waarvan sommige bevoorrechten kunnen genieten.   
“Opvallend is het”, schrijft een Vlaamse pelgrim (in 1955) “hoe alle 
bezoekers, zonder onderscheid van godsdienst, de grootste eerbied 
betonen jegens Kalvarië en het H. Graf.  Zelfs ongelovigen komen diep 
onder de indruk op deze plaatsen.”  
Fascikel 32
744