background image
In de ontelbare Joodse begraafplaatsen, die ik op mijn tochten van plaats tot
plaats door heel Palestina heb bezocht en onderzocht, heb ik telkens weer
geconstateerd dat de doden onveranderlijk onzichtbaar in hun graf lagen,
hetzij hun graf bestond in een soort oven die in de zijwanden der grafkamers
uitgehold was, of in een onbeweegbare sarcofaag of lijktrog uitgehold in een
bank die met de rots één stuk uitmaakte, zoals dit het geval geweest is met
het graf van Christus, hetzij het tenslotte bestond in een zware doch
beweegbare sarcofaag, die men op de grond of op een min of meer
verheven rotsbank plaatste. Nooit toch liet men het lichaam zichtbaar en
aan ieders blikken blootgesteld. “Derhalve heeft men Jezus niet op een
effen, vlakke lijkbank gelegd, maar was deze uitgediept.”
Hierop citeert Guérin de Latijnse tekst van het verslag van Bonifatius van
Ragusa, dat Quaresmius in zijn werk over het H. Land aangehaald had, en
enkele passages daarvan vertalend, zegt hij: “Zodra dus de albasten platen
die het H. Graf bekleedden verwijderd waren, zag hij het binnenste van de
onuitsprekelijk heilige plaats of kist waarin de Zoon des Mensen gerust had.
Te allen kante bemerkte hij sporen van bloed en specerijen en in het midden
lag een stuk van het ware kruis, gewikkeld in een kostbaar weefsel, dat van
oudheid uiteenviel, zodra het aan de lucht en het licht blootgesteld was.
De vrome Bonifatius nam het op, doch hield in zijn hand slechts enige
gouddraden over, die erin geweven waren, terwijl de rest tot stof uiteenviel.”
(Terre sainte, 108-110).
Ook volgens Kopp was de uitdieping van de bank vrij diep, zodat de lijkbank
geleek op een open sarcofaag of rotskist en een troggraf was; de lijkbank
was diep uitgehold.” Dit beweert Kopp niet zomaar wildweg, maar bewijst
het met oude getuigenissen.
Wij kunnen deze overslaan, daar het gezegde van K.E.: “De bank heeft een
uitdieping als voor een omwikkeld lichaam.” reeds meer dan voldoende
bewezen is; en zo ook haar gezegde: “De bank hangt met de rotswand tot
één stuk samen.”
Maar wat nu gezegd van de eerste regel van het hier gecommentarieerde nr.
1971: “Tussen tuin en Kalvarië ligt een afstand van minstens 7 minuten.” (?)
***
Brentano zelf plaatst bij deze woorden een nota, waarmee wij hier beginnen:
“Wij achten hier de volgende opmerking nodig”, zegt hij.
“Gedurende de 4 jaren, waarin deze visioenen opgetekend werden, deelde
de zienster veel mee uit de lotgevallen en de geschiedenis der heilige
plaatsen te Jeruzalem, teruggaand tot in de eerste christelijke tijden.
Fascikel 32
590