background image
Gedurende Jezus’ lering riepen in de tussenpozen de zieken
meermalen uit: “Heer wij geloven aan uw lering, maar help ons!
Heer, genees ons!” Zodra zij bemerkten dat Hij de synagoge
weldra zou verlaten, lieten zij zich vóór Hem naar buiten dragen;
zij lagen nu in het voorhof in twee rijen en riepen tot Jezus:
“Heer! doe aan ons wat Gij kunt! Heer doe aan ons wat U
verleend is!”
Jezus genas deze zieken hier niet aanstonds, en toen
ook de rabbijnen bij Hem voor hen ten beste spraken, stelde Hij
de zieken deze vraag: “Wat kan ik aan U doen?”
Zij antwoordden: “Bevrijd ons, Heer, van onze ziekte.”
Jezus hernam: “Gelooft gij dat Ik dat kan?”
Hierop riepen alle aanwezigen: “Ja, Heer, wij geloven dat Gij dat
kunt!”
Nu beval Jezus de rabbijnen de gebedsrollen te halen
en met Hem over deze zieken te bidden; zij haalden de
rollen en baden. Jezus beval de leerlingen de handen op
de zieken te leggen en zij legden hun de handen op, op de
ogen van de een, op de borst van de ander en zo op nog andere
plaatsen van de overigen.
Jezus vroeg hun nogmaals: “Gelooft gij en wilt gij
genezen worden?”
Zij antwoordden: “Ja, Heer, wij geloven dat Gij ons geneest!”
Toen sprak Jezus: “Staat op! uw geloof heeft u
geholpen!”
Nu stonden zij alle 7 op en dankten Jezus, die hun gebood
zich te baden en te reinigen. Enige van hen waren van het
water zeer opgezwollen geweest; hun ziekte was weggenomen,
maar zij waren nog zwak, zodat zij steunend op hun stok, zich
weg begaven.
Fascikel 26
2651