background image
Doortocht door de Rode Zee.
1331.
(Te vergelijken met het Bijbelse verhaal in Exodus 14).
De Israëlieten lagen wel over de breedte van een uur in een diepte
(aan de voet van gebergte) langs de kust van de Rode Zee.
De zee was daar zeer breed en er lagen eilanden in van een half
uur lang en ruim een half kwartier breed.
Farao met zijn leger zocht de Israëlieten aanvankelijk hoger op
(dus in het gewest van de Bitter-Meren of nog hoger. De
doortocht schijnt wel in het district van Suez plaats gehad te
hebben, waar men in de Rode Zee nog een aanzienlijk en een
kleiner eiland vindt).
Farao vond de Israëlieten door verkenners; hij waande hen
definitief in zijn macht hier vóór de zee.
De Egyptenaren waren zeer verbitterd wegens het meenemen van
vele hunner heilige vaten, afgodsbeelden en geheimenissen van
hun godsdienst (Ex. 12, 34-36)724.
Bij het vernemen van hun nabijheid geraakten de Israëlieten in
een dodelijke angst. Maar Mozes bad en zegde hun op God te
vertrouwen en hem te volgen. Hierop trad de wolkzuil achter de
Israëlieten en spande een zo dikke nevel achter hen, dat de
Egyptenaren hen niet konden zien.
Mozes trad nu met zijn staf op de oever, bad en sloeg met de staf
in het water. Deze staf had twee takken en aan het boveneinde
724 De Egyptenaren verbitterd wegens het ontsnappen van hun vroegere
slaven.
Volgens de H. Schrift oefende God ook tegen de goden van de Egyptenaren
een strafgericht uit, maar ze zegt niet waarin dit bestaan heeft (Ex. 12, 12,
Num. 33, 4).
Dus kan het bestaan hebben in wat K. hier noemt: het meenemen van hun
heilige vaten, kostbare afgodenbeeldjes en geheimenissen van de
afgodendienst.
Fascikel 26
2595