background image
14. Toen daalde Mozes de berg af naar het volk; hij heiligde het volk en zij wiesen hun
klederen.
15. En hij zeide tot het volk: Weest over drie dagen gereed, nadert niet tot een vrouw.
16. En het geschiedde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er donderslagen en
bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het
volk dat in de legerplaats was, beefde.
17. Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan
de berg.
18. En de berg Sinai stond geheel in rook, omdat de HERE daarop nederdaalde in vuur; de rook
daarvan steeg op als de rook van een oven, en de gehele berg beefde zeer.
19. Het geluid van de bazuin werd gaandeweg zeer sterk. Mozes sprak, en God antwoordde
hem in de donder.
20. Toen daalde de HERE neder op de berg Sinai, op de bergtop, en de HERE riep Mozes naar
de bergtop, en Mozes klom naar boven.
21. Daarna zeide de HERE tot Mozes: Daal af, waarschuw het volk, dat zij niet doordringen tot
de HERE om iets te zien; dan zouden velen van hen vallen.
22. En ook de priesters die tot de HERE naderen, zullen zich heiligen, opdat de HERE niet tegen
hen losbreke.
23. Toen zeide Mozes tot de HERE: Het volk kan de berg Sinai niet bestijgen, want Gij hebt ons
gewaarschuwd: zet de berg af en heilig hem.
24. Daarop zeide de HERE tot hem: Ga, daal af en klim met AƤron naar boven; maar de
priesters en het volk mogen niet doordringen om tot de HERE op te klimmen, opdat Hij niet
tegen hen losbreke.
25. Toen daalde Mozes af tot het volk en zeide het hun.
***
Exodus 20
De tien geboden
1. Toen sprak God al deze woorden:
2. Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.
3. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
4. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch
van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.
5. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een
naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en
aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,
6. en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden
onderhouden.
7. Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet
onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.
8. Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt;
9. zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;
10. maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij
noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee,
noch de vreemdeling die in uw steden woont.
11. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin
is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die.
12. Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw
God, u geven zal.
13. Gij zult niet doodslaan.
14. Gij zult niet echtbreken.
15. Gij zult niet stelen.
16. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
Fascikel 22
2054