background image
volgende gerechten opnieuw aan tafel aanliggen. Aan
voorbijtrekkende arme reizigers die hier stilhielden, deelden de
leerlingen spijzen uit. De straat naar de overzetplaats liep hier
voorbij.
Ondertussen naderden de Farizeeën tot de leerlingen en dán was
het dat de vragen en antwoorden plaats hadden, die in het
evangelie van de H. Lukas staan (Lk. 5, 30-39).
Hoofdzakelijk was het vasten het onderwerp van dit
gesprek (Lk. 5, 33-35), omdat hedenavond bij strenge Joden een
vastendag begon voor de verbranding van de boeken van Jeremias
door koning Joakim (Jerem. 36)452, en ook morden zij, omdat
Jezus aan zijn leerlingen toestond vruchten op hun weg af te
plukken, iets wat door de Joden van Judea voor onwellevend
gehouden werd. Bij het geven van zijn antwoorden lag
Jezus ter tafel met de tollenaars; Hij draaide alleen
het hoofd om en antwoordde, maar de leerlingen, tot wie
de Farizeeën hun klachten richtten, stonden en gingen daar op en
neer.
Ik meen dat Jezus hier overnacht heeft, maar de leerlingen die van
het vissersbedrijf waren, verbleven op hun schepen. Ook het
schip van Zebedeüs was met de knechten hier overgekomen; ik
weet niet meer zeker of zij deze nacht visten, doch ik geloof van
wel, want het staat mij vaag voor de geest.
452 Vastendag; hij is op de joodse kalender aangetekend op 7 Kislew, datum
die morgen valt en wordt gehouden om de door K. genoemde reden.
Aan deze bijzonderheid ziet men hoe de evangelieverhalen in het licht van
K.‘s mededelingen nieuwe kleur en leven en natuurlijkheid krijgen: het rijke
gastmaal dat duurt tot het begin van een vastendag, doet de Farizeeën en
strenge Joannes-leerlingen weer met hun oude opwerping voor de dag
komen. “Ik ben maar korte tijd bij hen schijnt Jezus te zeggen, Ik
heb voornamer dingen te doen dan hen aanstonds met
gestrengheden te kwellen; ik laat deze liever nog op de
achtergrond om hen eerst te onderrichten en te verkwikken met
troostelijke goddelijke waarheden en leer; laten zij eerst het
voornaamste in zich opnemen en het vasten zal volgen van zelf.”
Fascikel 20
1628