background image
Het was voorafgegaan door een voorhof; dan trad men in een
grote zaal, waarin aan beide zijden slaapkamers met verplaatsbare
schermwanden waren aangebracht. Dan kwam men tot de
vuurplaats midden in het huis en rondom deze vuurplaats waren
enige grote kamers en lokalen; deze hadden brede, stenen banken
langs de wanden, waarop tapijten en kussens lagen; de vensters
waren allemaal hoog in de muur431.
841.
Achias leidde Jezus in het midden van het huis; zijn knechten
brachten het knaapje in zijn bedje vóór de Heer. De vrouw van
Achias volgde gesluierd haar man, boog vreesachtig voor Jezus en
bleef in bange verwachting op enige afstand staan. Achias was
vol vreugd en riep zijn dienstpersoneel, de knechten en meiden er
bij, die reeds nieuwsgierig genaderd waren; ook zij bleven op een
afstand. Het knaapje was een lief kind van een zes- of zevental
431 Over de stenen zitbanken langs de muur in ruime kamers, vergader- en
ontvangstzalen, zie fasc. 6, nr. 165, voetnoot 358.
Over de vensters hoog in de muur is al iets gezegd in fasc. 3, nr. 72,
voetnoot 164. Vensteropeningen, hetzij vierkant of vooral rond, met een
doorsnede van ± 2 dm hoog in de muur onder het dak, waren normaal; ze
waren bovendien getralied, vaak niet winddicht en daarom tegen guur weer
of tocht voorzien van een neerlaatbaar stuk tapijt. Wanneer vóór een kamer,
zaal of gebouw een zuilengang liep, waren deze openingen meestal boven
de zuilengang.
Behalve dit waren de muren naar de straat steeds blind. Dit ziet men ook op
vele tekeningen in de eerste jaargangen van ‘t H. Land van de band van de
oostenkenner Piet Gerrits.
Zeer voorname huizen kenden echter ook eigenlijke vensters aan de straat
of vensters onder de zuilengangen uitziend op het binnenhof en voorzien
van tralies van ijzer of hout. Dit geldt voor heel het Nabije Oude Oosten.
Een gebruik dat zelfs heden nog niet verdwenen is: “De woningen van
Chendy, hoofdstad van de landstreek Meroë in Nubië, hebben een plat dak
en worden verlicht door kleine openingen boven in de muren.” (Géogr. Univ.
VI, 79).
Binnen was dus slechts schemerlicht. Vandaar dat de vrouw in ‘t Evangelie
licht moest aanmaken om haar verloren drachme te zoeken.
Fascikel 19
1493