background image
Ook viel Hij zo scherp tegen de Farizeeën, de
Sadduceeën en Herodianen uit, dat zij hoe langer hoe
woedender werden.
Hij legde ook Isaäks verhuizen van de ene plaats
naar de andere uit als een beeld van zijn
prediktochten. Zulke verhuizingen hadden plaats naar
aanleiding van hongersnood.
Hij verklaarde het verstoppen van de bronnen door de
Filistijnen als een beeld van de tegenwerking en
vervolgingen van de kant der Farizeeën (Gen. 26, 17-
18).
De profetie van Malakias 1, 5. 11 verklaarde Hij voor
vervuld: “Mijn Naam is groot (beroemd, verheerlijkt)
ook buiten het gebied van Israël … want van de
opgang der zon tot haar ondergang wordt hij
aanbeden. Op iedere plaats wordt mijn Naam een
wierookoffer en EEN REINE OFFERANDE (het H.
Misoffer) gebracht. Waarachtig mijn Naam is groot
onder de volken!”
Ook vermeldde Hij al de wegen die Hij bewandeld
had om Jahwe’s naam te verheerlijken aan deze en
gene zijde van de Jordaan, en dat Hij zijn tochten
voortzetten zou tot het doel was bereikt en zijn taak
volbracht.
Vervolgens legde Hij nog deze woorden uit: “Een zoon
zal zijn vader eren en een knecht zijn heer!” (Mal. 1,
6), en Hij richtte ze als een verwijt tegen hen; zij voelden
zich getroffen en beschaamd en konden niets tegen Hem
uitrichten.
Wanneer nu het volk de synagoge verliet en ook Jezus met de
leerlingen van daar wegging, werd Hem in een voorhof de weg
door zijn vijanden versperd; zij omringden Hem in een halle
Fascikel 19
1477