background image
Voorts zegde Hij: “Gij hebt Joannes gezien en hem (als
een profeet) erkend; hij heeft u gezegd dat hij mijn
voorloper, mijn wegbereider is. Leidde hij een
genotzuchtig, een wekelijk (=slap, al te teer,
kleinzerig, verwend), zinnelijk, gemakkelijk leven?
Kleedde hij zich voornaam of verscheen hij niet
eerder als een uit de woestijn? Woonde hij in
paleizen? Gebruikte hij kostelijke spijzen? Droeg hij
zachte, fijne klederen? Sprak hij gladde, geschaafde,
gezochte, zoetvloeiende woorden?
Hij zegde dat hij de voorloper was: draagt de
dienaar dan de livrei niet van zijn heer? Zal een
koning, een roemrijke, schitterende, machtige heer,
zoals gij er een als uw Messias verwacht, zulk een
voorloper hebben? (Laat mijn armoede en
geringheid dus geen beletsel voor u zijn om in Mij de
Messias te erkennen; ze is eerder een kenteken en
bewijs; onnodig dus een majestueuze Messias te
verwachten). Deze Verlosser nu HEBT gij, doch ge wilt
Hem niet erkennen; Hij beantwoordt immers niet aan
uw hovaardigheid (en valse denkbeelden), en omdat
Hij anders is dan gij, weigert gij Hem te erkennen!”
677.
Hij las en verklaarde ook nog veel uit V Mozes 18, 18-
19: “Ik zal hun een profeet verwekken uit hun
broederen, en wie zijn woorden, die Hij in mijn naam
spreekt, niet zal willen horen, van die zal ik
rekenschap eisen.”
Het was een geweldige strafrede en niemand waagde het Hem
tegen te spreken.
Hij zei hun ook: “Joannes was eenzaam in de woestijn
en ging tot niemand en dit scheen u ongepast. Ik ga
Fascikel 17
1113