background image
8. Verder zullen de opzieners nog tot het volk zeggen: Wie is bevreesd en week van hart? Hij
mag heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat het hart van zijn broeders niet versmelte
zoals het zijne.
9. Wanneer nu de opzieners hun toespraak tot het volk hebben beëindigd, dan zal men
legeroversten aan het hoofd van het volk stellen.
10. Wanneer gij een stad nadert om daartegen te strijden, dan zult gij ze vrede aanbieden.
11. Als zij u dan een vredelievend antwoord geeft en de poort voor u opent, dan zal de gehele
bevolking, die zich daar bevindt, u tot herendienst verplicht zijn en u dienen.
12. Maar als zij geen vrede met u sluit, doch de strijd met u aanbindt, dan zult gij ze belegeren.
13. En de HERE, uw God, zal ze in uw macht geven en gij zult al haar mannelijke inwoners
slaan met de scherpte des zwaards.
14. Alleen de vrouwen, de kinderen, het vee en alles wat zich in de stad bevindt, de gehele
buit, moogt gij voor u zelf roven, en deze op uw vijanden behaalde buit, die de HERE, uw God,
u geeft, moogt gij u ten nutte maken.
15. Zo zult gij doen met alle steden, die op zeer verre afstand van u liggen, die niet behoren tot
de steden van deze volken.
16. Maar uit de steden van déze volken die de HERE, uw God, u ten erfdeel zal geven, zult gij
niets wat adem heeft, in leven laten,
17. maar gij zult ze volledig met de ban slaan, de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de
Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zoals de HERE, uw God, u geboden heeft,
18. opdat zij u niet leren te doen naar al de gruwelen, die zij voor hun goden doen, zodat gij
tegen de HERE, uw God, zoudt zondigen.
19. Wanneer gij lange tijd een stad belegert, daartegen strijdende om haar in te nemen, dan
moogt gij het geboomte daaromheen niet vernietigen door de bijl erin te slaan, maar gij moogt
daarvan wel eten, doch het niet vellen; want zijn de bomen in het veld mensen, dat zij door u
bij het beleg betrokken zouden worden?
20. Alleen het geboomte, waarvan gij weet, dat het geen geboomte met eetbare vruchten is,
dat moogt gij vernietigen en vellen om een belegeringswal te bouwen tegen de stad die met u
strijd voert, totdat zij valt.
***
Deuteronomium 21
Verzoening van de moord door een onbekende gepleegd
1. Wanneer men in het land dat de HERE, uw God, u in bezit zal geven, in het open veld iemand
vindt liggen, die vermoord is, zonder dat men weet, wie hem gedood heeft,
2. dan zullen uw oudsten en rechters uitgaan en de afstand meten van de vermoorde naar de
steden in de omtrek.
3. En de oudsten van de stad die het dichtst bij de vermoorde gelegen is, zullen een jonge koe
nemen, waarmee nog geen werk gedaan is, die nog in geen juk heeft getrokken.
4. De oudsten van die stad zullen de jonge koe brengen naar een dal, dat altijd water heeft en
bewerkt noch bezaaid is, en daar in het dal de jonge koe de nek breken.
5. De priesters, de zonen van Levi, zullen naar voren treden – want hen heeft de HERE, uw
God, verkoren om Hem te dienen en te zegenen in de naam des HEREN; naar hun uitspraak zal
elk rechtsgeding en elk geval van lichamelijk letsel beslecht worden –.
6. En al de oudsten van die stad – zij, die het dichtst bij de vermoorde wonen – zullen hun
handen wassen boven de jonge koe, waarvan in het dal de nek gebroken is,
7. en zij zullen betuigen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben het
niet gezien.
8. Doe verzoening voor uw volk Israël, dat Gij bevrijd hebt, HERE, en leg geen onschuldig bloed
in het midden van uw volk Israël. Dan zal het bloed voor hen verzoend zijn.
9. Zo zult gij het onschuldig bloed uit uw midden wegdoen, want zo doet gij wat recht is in de
ogen des HEREN.
Fascikel 17
1109