background image
Verder verloop van de bruiloft.
Te midden van het hevigste ziels‐ en lichaamslijden had de zienster 
heden de moed om nog het volgende te vertellen.  
390.
3 januari. –
Op heden, de derde dag van de feestelijkheden, heeft Jezus in
het feesthuis onderrichting gegeven, maar men is niet
gaan wandelen naar de lusthof. Verscheidene Joannes-leerlingen
en ook Lazarus en Marta zijn reeds afgereisd; ik heb hen staande
een kleine maaltijd zien nemen; hun klederen waren voor de reis
opgeschort. Lazarus werd gedurende het hele feest als een
voornaam man met onderscheiding door de vader van de bruid
bejegend; deze liet geen gelegenheid voorbijgaan om hem in
eigen persoon alle diensten te bewijzen. Lazarus is een
fijngemanierd man en in zijn handelwijze voornaam, ernstig en
Daar leefde namelijk de geest die ons tegenwaait en toespreekt uit het
gebed van de jonge Tobias (Tobias, 8, 7-9).
Wars (= afkerig, ongenegen) van wellust kon hij de huwelijksgemeenschap
slechts waarderen in functie van de voortplanting, als een akte van
gehoorzaamheid aan de scheppende Wil van God. De versterving van de
zinnelijke lust daarmee verbonden, achtten de gehuwde Essenen absoluut
noodzakelijk voor een vroom en Gode welgevallig leven.
Om elkaars geschiktheid en gezindheid hieromtrent te toetsen en te sterken,
werd de huwelijksgemeenschap voorbereid door een meer of min lange tijd
van gebed en onthouding. Zulk een tijd die 3 jaren duurde, was, volgens
Flavius Josephus regel en normaal.
Wanneer daarna bleek dat de vrouw ontvangen had, scheidden de
echtelingen weerom van bed, zolang de zwangerschap duurde.
Dit bewijst duidelijk, verzekert de joodse schrijver, dat deze mensen niet
huwen uit verlangen naar bevrediging, maar uit een heilig verlangen naar
nieuw leven.
De belofte van Natanael en zijn bruid van Kana, was dus niet zo
verwonderlijk noch levensvreemd, maar lag geheel in de lijn van de
huwelijksopvatting bij de Essenen. Misschien was ze zelfs geïnspireerd
door voorbeelden van verwante of bevriende Essenen (zie familieboom,
fasc. 1).
Fascikel 12
462