background image
noch vermoeid259. Wanneer mensen haar bezochten, omsluierde
zij zich nauwer en zat overeind op het geboortetapijt.
Wonderen en openbaringen bij Jezus’ geboorte.
119.
Ik zag in deze beschouwingen over de geboorte van Christus, die
zich aan mij als een historische gebeurtenis en niet als een louter
kerkelijk vreugdefeest vertoonde, wel niet zulk een stralende,
vreugdedronken zaligheid in de natuur, zoals ik dit zie in mijn
beschouwingen in de Kerstnacht, wanneer de verschijning meer
de innerlijke betekenis van het gebeuren uitdrukt, maar toch
ontwaarde ik ook heden een ongewone vreugde, en op vele
plaatsen tot in de verste wereldstreken een uitzonderlijke
bezieling en een beweging van leven en vreugde op dit
middernachtelijk uur260.
Ik zag de harten van vele goede mensen vervuld met een blij en
hoopvol verlangen, die der slechten daarentegen met pijnigende
angst. In vele dieren zag ik een gevoel van vreugde; op vele
plaatsen zag ik de bloemen hun kroontjes en kelkjes verheffen, de
kruiden, struiken en bomen herleven en hun geuren verspreiden.
259 Ziek noch vermoeid. – “De maagd onderging bij de geboorte”, zegt nog
de H. Brigitta, “niet de minste verandering door verbleking of verzwakking.
Ook namen haar lichaamskrachten niet af, zoals het bij andere
kraamvrouwen pleegt te zijn; alleen nam haar te voren voller lichaam weer
de dunnere omvang aan, die het had, eer zij bij de boodschap van de engel
het Kind ontving.” (Openb. VII, 21).
260 Vreugdige beweging in de natuur. – Dit wordt ook vermeld door Maria
van Agreda: “Andere engelen werden uitgezonden tot sommige
uitverkorenen; zij brachten de blijde boodschap aan Zakarias, Elisabet,
Simeon en Hanna en meer anderen; in het algemeen ondergingen de
mensen die in staat van genade waren, bovennatuurlijke invloeden; zij
beleefden een heilige vreugde, hoewel zij er de oorzaak niet van kenden.
Zelfs de levenloze wezens schenen er op enige manier deel aan te hebben,
doch de gelukkigsten van allen waren de herders in de omstreken, die op
het uur van Christus’ geboorte hun kudden bewaakten.”
Fascikel 5
489