background image
17. En aldus zag ik in dit gezicht de paarden en hen, die erop gezeten waren: zij hadden
rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als
leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel.
18. Door deze drie plagen werd het derde deel van de mensen gedood: door het vuur en de
rook en de zwavel, die uit hun bek kwamen.
19. Want de macht der paarden ligt in hun bek en in hun staarten. Want hun staarten zijn als
slangen, met koppen, en daarmede brengen zij schade toe.
20. En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen,
bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet (meer) te
aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien,
noch horen of gaan;
21. en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij,
noch van hun dieverijen.
***
Openbaring 10
Het geopende boek
1. En ik zag een andere sterke engel nederdalen uit de hemel, bekleed met een wolk, en de
regenboog was op zijn hoofd en zijn gelaat was als de zon en zijn voeten waren als zuilen van
vuur,
2. en hij had in zijn hand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de
linker op de aarde,
3. en hij riep met luider stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven
donderslagen hun stemmen horen.
4. En toen de zeven donderslagen gesproken hadden, wilde ik het opschrijven, maar ik hoorde
een stem uit de hemel zeggen: Verzegel hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben en
schrijf het niet op.
5. En de engel, die ik zag staan op de zee en op de aarde, hief zijn rechterhand op naar de
hemel,
6. en zwoer bij Hem, die leeft tot in alle eeuwigheden, die de hemel geschapen heeft en
hetgeen daarin is en de aarde en hetgeen daarop is en de zee en hetgeen daarin is: er zal geen
uitstel meer zijn,
7. maar in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook
voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd.
8. En de stem, die ik gehoord had uit de hemel, (hoorde ik) wederom met mij spreken en zij
zeide: Ga heen, neem het boek, dat geopend ligt in de hand van de engel, die op de zee en op
de aarde staat.
9. En ik ging heen tot de engel en zeide tot hem, dat hij mij het boekje zou geven. En hij zeide
tot mij: Neem het en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet
zijn als honing.
10. En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en het was in mijn mond zoet
als honing, maar toen ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.
11. En er werd tot mij gezegd: Gij moet wederom profeteren over vele natiƫn en volken en
talen en koningen.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Hij stiet met zijn staf de donkere gestalte, die de duivel was, in de
rug. Deze kromde zich ineen en was gedwongen uit het
afgodsbeeld te zeggen dat zij de tempel niet te zijner eer inwijden
Fascikel 2
126